Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans...

14
Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético (muy) poco (heel) weinig ¡Buenas noches! Goedenavond/goede nacht! ¡Buenas tardes! Goedemiddag! ¡Buenos días! Goeiedag! ¡Qué nombre más bonito! Wat een mooie naam! ¿A qué hora empieza? Hoe laat begint het? ¿A qué te dedicas? Wat doe je (voor werk)? ¿Cómo se escribe tu apellido? Hoe schrijf je je achternaam? ¿Cómo se escribe? Hoe schrijf je dat? ¿Cómo se llama eso en español? Hoe heet dat in het Spaans? ¿Cómo te llamas? Hoe heet je? ¿Cuál es su nombre? Wat is uw naam? ¿De dónde eres? Waar kom je vandaan? ¿Haces deporte? Doe je aan sport? ¿Puedes repetir? Kun je dat nog een keer zeggen? ¿Qué es eso? Wat is dat? ¿Qué hora es? Hoe laat is het? ¿Qué prefieres? Wat heb je liever? ¿Qué significa? Wat betekent dat? ¿Y tú? En jij? a veces soms abrir openen abuela, la de grootmoeder abuelo, el de grootvader abuelos, los de grootouders aburrido saai acostarse ue gaan slapen agua, el het water ahora nu Alemania/alemán Duitsland/Duits allí daar almorzar ue lunchen amarillo geel antes de dormir voor het slapen aprender leren aproximadamente ongeveer aquí hier autopista, la de snelweg avión, el het vliegtuig azul blauw bandera, la de vlag barrio, el de wijk bastante best veel Bélgica/belga België/Belgisch blanco wit bolígrafo, el de pen

Transcript of Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans...

Page 1: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético

(muy) poco (heel) weinig ¡Buenas noches! Goedenavond/goede nacht! ¡Buenas tardes! Goedemiddag! ¡Buenos días! Goeiedag! ¡Qué nombre más bonito! Wat een mooie naam! ¿A qué hora empieza? Hoe laat begint het? ¿A qué te dedicas? Wat doe je (voor werk)? ¿Cómo se escribe tu apellido? Hoe schrijf je je achternaam? ¿Cómo se escribe? Hoe schrijf je dat? ¿Cómo se llama eso en español? Hoe heet dat in het Spaans? ¿Cómo te llamas? Hoe heet je? ¿Cuál es su nombre? Wat is uw naam? ¿De dónde eres? Waar kom je vandaan? ¿Haces deporte? Doe je aan sport? ¿Puedes repetir? Kun je dat nog een keer zeggen? ¿Qué es eso? Wat is dat? ¿Qué hora es? Hoe laat is het? ¿Qué prefieres? Wat heb je liever? ¿Qué significa? Wat betekent dat? ¿Y tú? En jij? a veces soms abrir openen abuela, la de grootmoeder abuelo, el de grootvader abuelos, los de grootouders aburrido saai acostarse ue gaan slapen agua, el het water ahora nu Alemania/alemán Duitsland/Duits allí daar almorzar ue lunchen amarillo geel antes de dormir voor het slapen aprender leren aproximadamente ongeveer aquí hier autopista, la de snelweg avión, el het vliegtuig azul blauw bandera, la de vlag barrio, el de wijk bastante best veel Bélgica/belga België/Belgisch blanco wit bolígrafo, el de pen

Page 2: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

bombón, el de bonbon bonito mooi buscar zoeken Busco trabajo. Ik zoek werk. caja, la de doos cambiar veranderen campo de fútbol, el het voetbalveld caro duur casa, la het huis casado/-a getrouwd cena, la het diner cenar dineren/avondeten cerveza, la het bier chanclas, las de slippers chica, la het meisje chico, el de jongen chiringuito, el het strandtentje cita, la de afspraak ciudad, la de stad clase de yoga, la de yogales clase, la de klas/de les coche, el de auto color, el de kleur comer eten comida saludable y fresca, la gezond en vers eten comida, la het eten compartir delen comprar kopen concierto, el het concert contento blij/tevreden correr rennen/hardlopen costa occidental, la de westkust creer denken/geloven cuaderno, el het schrift cuánto hoeveel cuánto tiempo hoeveel tijd cuñada, la de schoonzus cuñado, el de zwager cuñados, los de zwagers en schoonzussen de nada geen dank decidir besluiten departamento, el (México) het appartement (in Spanje: el piso) después daarna día, el de dag divorciado/-a gescheiden domingo zondag dormir ue slapen

Page 3: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

dormirse ue in slaap vallen dos veces a la semana twee keer per week dueños, los de eigenaren empezar ie beginnen empresa, la het bedrijf en el centro in het centrum entrada, la de ingang entre tussen Es estudiante. Hij/zij is student. Es la una. Het is 1 uur. Es rubia. Ze is blond. escribir schrijven escuchar luisteren España/español Spanje/Spaans español Spaans Está de viaje. Hij/zij is op reis. Está jubilado. Hij is gepensioneerd. estantería, la het rek estar zijn/zich bevinden Estoy enganchado a… Ik ben verslaafd aan… (bv smartphone) estudio, el de studio falda, la de rok familia, la de familie/het gezin flor, la de bloem foto, la de foto Francia/francés Frankrijk/Frans gamba, la de garnaal gato, el de kat gente, la de mensen gimnasio, el de sportschool grande groot gris grijs guapo knap hablar spreken hacer doen/maken hacer las maletas de koffers inpakken hermana, la de zus hermano, el de broer hermanos, los de broers en zussen hija, la de dochter hijo, el de zoon hijo, nuestro ons kind/onze zoon hijos, los de kinderen Hola, ¿qué tal? Hallo, hoe gaat het? Holanda/holandés Nederland/Nederlands hombre, el de man Inglaterra/inglés Engeland (VK)/Engels

Page 4: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

invierno, el de winter ir gaan ir de vacaciones op vakantie gaan irse weggaan irse a la cama naar bed gaan jueves donderdag jugar al fútbol voetballen jugar ue spelen lápiz, el het potlood lavarse zich wassen Le gusta cocinar. Hij/zij houdt van koken. leer lezen leer una novela een boek (roman) lezen levantarse opstaan libro, el het boek llamar opbellen llamarse heten lunes maandag madre, la de moeder mapa, el de kaart/plattegrond marido/esposo, el de echtgenoot marrón bruin marroquí Marokkaans martes dinsdag más de … horas/menos de … horas meer dan … uur/minder dan … uur Más despacio, por favor. Langzamer, a.u.b. mate, el thee-achtig drankje in Zuid-Amerika matrimonio, el het echtpaar/het huwelijk Me encanta tocar el violín. Ik ben dol op viool spelen. mejillón, el de mossel mensaje, el het bericht mesa, la de tafel metro, el de metro Mi nombre es … Mijn naam is … mientras terwijl miércoles woensdag mochila, la de rugzak modelo, la het model (persoon) momento, el het moment moto, la de motor muchas gracias heel erg bedankt muchas veces vaak mucho veel mucho gusto/encantado aangenaam mujer, la de vrouw mujer/esposa, la de echtgenote Muy bien, gracias. Heel goed, bedankt.

Page 5: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

naranja oranje (ook: sinaasappel) negro zwart nieta, la de kleindochter nieto, el de kleinzoon nietos, los de kleinkinderen No entiendo. Ik begrijp het niet. No sé exactamente. Ik weet het niet precies. noticias, las het nieuws novio, mi/novia mijn vriend/vriendin nuera, la de schoondochter nunca nooit oficina, la het kantoor ordenador, el de computer otoño, el de herfst Otra vez, por favor. Nog een keer, a.u.b. padre, el de vader padres, los de ouders país, el het land palabra, la het woord pared, la de muur pasear wandelen patata, la de aardappel película, la de film pensar ie en denken aan periódico, el de krant perro, el de hond piso luminoso, el het lichte appartement pizarra, la het (school-) bord playa, la het strand Polonia/polaco Polen/Pools prima, la de nicht (kind van mijn oom en tante) primavera, la de lente primo, el de neef (kind van mijn oom en tante) primos, los de neven en nichten problema, el het probleem pueblo, el het dorp puerta, la de deur quedar afspreken quedarse blijven querer ie willen/houden van quizás un poco más misschien iets meer redes sociales, las social media reunión, la de vergadering revista, la het tijdschrift rojo rood rubio blond sábado zaterdag

Page 6: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

saber weten sala de reunión, la de vergaderzaal Sale a las diez menos cuarto. Hi/zij/u vertrekt om kwart voor 10. salida, la de uitgang salir uitgaan/vertrekken semana, la de week ser/ser de zijn/komen uit siempre altijd silla, la de stoel sobrina, la de nicht (kind van mijn broer of mijn zus) sobrino, el de neef (kind van mijn broer of mijn zus) sobrinos, los de neven en nichten sólo alleen (maar) soltero/-a ongehuwd sombrilla, la de parasol Son las cuatro y media. Het is half 5. Son las dos. Het is 2 uur. Son las siete menos diez. Het is tien voor 7. Son las tres y cuarto. Het is kwart over 3. Soy ama de casa. Ik ben huisvrouw. Soy autónomo/autónoma. Ik ben zelfstandig ondernemer/onderneemster. Soy cantante. Ik ben zanger/zangeres. Soy cocinero/cocinera. Ik ben kok/kokkin. Soy de Holanda. Ik kom uit Nederland. Soy electricista. Ik ben electricien. Soy feliz. Ik ben gelukkig. Soy masajista. Ik ben masseur/masseuse. Soy médico/médica. Ik ben arts. Soy periodista. Ik ben journalist/journaliste. Soy profesor/profesora. Ik ben leraar/lerares. Soy recepcionista. Ik ben receptionist/receptioniste. Soy socorrista. Ik ben strandwacht/badmeester/-juffrouw. subir stijgen/instappen Suecia/sueco Zweden/Zweeds suegra, la de schoonmoeder suegro, el de schoonvader suegros, los de schoonouders Suiza/suizo Zwitserland/Zwitsers taller, el de workshop telediario, el het journaal teléfono, el de telefoon televisión, la de televisie tener/tener que hebben/moeten Tengo 29 años. Ik ben 29 jaar. tía, la de tante tienda, la de winkel tío, el de oom

Page 7: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

tíos, los de ooms en tantes toalla, la de handdoek tomar nemen tostada, la de geroosterde boterham trabajar werken Trabajo en casa. Ik werk thuis. Trabajo en un hospital. Ik werk in een ziekenhuis. Trabajo en una escuela. Ik werk op een school. traje, el het pak (kleding) Turquía/turco Turkije/Turks vender verkopen ventana, la het raam ver zien verano, el de zomer verde groen vez, una een keer viajar reizen vida, mi mijn leven viernes vrijdag vino, el de wijn violeta paars viudo/-a weduwnaar/weduwe Viven en el campo. Ze wonen op het platteland. vivir wonen/leven volver ue teruggaan Voy de vacaciones. Ik ga op vakantie. Voy en coche. Ik ga met de auto. yerno, el de schoonzoon Yo me llamo … Ik heet … yo no ik niet Yo soy … Ik ben … yo también ik ook

Spaans 1 Vocabulaire in alfabetische volgoorde (herhaalde woorden staan in het geel gemarkeerd). Nummer= hoofdstuk

4 (muy) poco (heel) weinig

1 ¡Buenas noches! Goedenavond/goede nacht!

1 ¡Buenas tardes! Goedemiddag!

1 ¡Buenos días! Goeiedag!

1 ¡Qué nombre más bonito! Wat een mooie naam!

5 ¿A qué hora empieza? Hoe laat begint het?

3 ¿A qué te dedicas? Wat doe je (voor werk)?

1 ¿Cómo se escribe tu apellido? Hoe schrijf je je achternaam?

1 ¿Cómo se escribe? Hoe schrijf je dat?

1 ¿Cómo se llama eso en español? Hoe heet dat in het Spaans?

1 ¿Cómo te llamas? Hoe heet je?

Page 8: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

1 ¿Cuál es su nombre? Wat is uw naam?

3 ¿De dónde eres? Waar kom je vandaan?

4 ¿Haces deporte? Doe je aan sport?

1 ¿Puedes repetir? Kun je dat nog een keer zeggen?

1 ¿Qué es eso? Wat is dat?

5 ¿Qué hora es? Hoe laat is het?

2 ¿Qué prefieres? Wat heb je liever?

1 ¿Qué significa? Wat betekent dat?

1 ¿Y tú? En jij?

4 a veces soms

3 abrir openen

6 abuela, la de grootmoeder

6 abuelo, el de grootvader

6 abuelos, los de grootouders

5 aburrido saai

5 acostarse ue gaan slapen

2 agua, el het water

6 ahora nu

6 Alemania/alemán Duitsland/Duits

6 allí daar

5 almorzar ue lunchen

6 amarillo geel

4 antes de dormir voor het slapen

3 aprender leren

4 aproximadamente ongeveer

6 aquí hier

2 autopista, la de snelweg

2 avión, el het vliegtuig

2 azul blauw

6 bandera, la de vlag

3 barrio, el de wijk

4 bastante best veel

6 Bélgica/belga België/Belgisch

2 blanco wit

2 bolígrafo, el de pen

2 bombón, el de bonbon

1 bonito mooi

3 buscar zoeken

3 Busco trabajo. Ik zoek werk.

2 caja, la de doos

5 cambiar veranderen

3 campo de fútbol, el het voetbalveld

2 caro duur

2 casa, la het huis

6 casado/-a getrouwd

5 cena, la het diner

Page 9: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

5 cenar dineren/avondeten

2 cerveza, la het bier

5 chanclas, las de slippers

2 chica, la het meisje

2 chico, el de jongen

3 chiringuito, el het strandtentje

5 cita, la de afspraak

2 ciudad, la de stad

5 clase de yoga, la de yogales

2 clase, la de klas/de les

2 coche, el de auto

6 color, el de kleur

3 comer eten

3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten

2 comida, la het eten

3 compartir delen

3 comprar kopen

2 concierto, el het concert

6 contento blij/tevreden

3 correr rennen/hardlopen

3 costa occidental, la de westkust

3 creer denken/geloven

2 cuaderno, el het schrift

2 cuánto hoeveel

4 cuánto tiempo hoeveel tijd

6 cuñada, la de schoonzus

6 cuñado, el de zwager

6 cuñados, los de zwagers en schoonzussen

1 de nada geen dank

3 decidir besluiten

3 departamento, el (México) het appartement (in Spanje: el piso)

5 después daarna

2 día, el de dag

6 divorciado/-a gescheiden

5 domingo zondag

5 dormir ue slapen

5 dormirse ue in slaap vallen

4 dos veces a la semana twee keer per week

3 dueños, los de eigenaren

5 empezar ie beginnen

2 empresa, la het bedrijf

3 en el centro in het centrum

2 entrada, la de ingang

4 entre tussen

3 Es estudiante. Hij/zij is student.

5 Es la una. Het is 1 uur.

Page 10: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

4 Es rubia. Ze is blond.

3 escribir schrijven

3 escuchar luisteren

6 España/español Spanje/Spaans

2 español Spaans

6 Está de viaje. Hij/zij is op reis.

6 Está jubilado. Hij is gepensioneerd.

2 estantería, la het rek

4 estar zijn/zich bevinden

4 Estoy enganchado a… Ik ben verslaafd aan… (bv smartphone)

3 estudio, el de studio

2 falda, la de rok

6 familia, la de familie/het gezin

2 flor, la de bloem

2 foto, la de foto

6 Francia/francés Frankrijk/Frans

2 gamba, la de garnaal

2 gato, el de kat

2 gente, la de mensen

5 gimnasio, el de sportschool

2 grande groot

2 gris grijs

2 guapo knap

3 hablar spreken

4 hacer doen/maken

5 hacer las maletas de koffers inpakken

6 hermana, la de zus

6 hermano, el de broer

6 hermanos, los de broers en zussen

6 hija, la de dochter

6 hijo, el de zoon

3 hijo, nuestro ons kind/onze zoon

6 hijos, los de kinderen

1 Hola, ¿qué tal? Hallo, hoe gaat het?

6 Holanda/holandés Nederland/Nederlands

2 hombre, el de man

6 Inglaterra/inglés Engeland (VK)/Engels

6 invierno, el de winter

4 ir gaan

5 ir de vacaciones op vakantie gaan

5 irse weggaan

5 irse a la cama naar bed gaan

5 jueves donderdag

5 jugar al fútbol voetballen

5 jugar ue spelen

2 lápiz, el het potlood

Page 11: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

5 lavarse zich wassen

6 Le gusta cocinar. Hij/zij houdt van koken.

3 leer lezen

5 leer una novela een boek (roman) lezen

5 levantarse opstaan

2 libro, el het boek

5 llamar opbellen

5 llamarse heten

5 lunes maandag

6 madre, la de moeder

2 mapa, el de kaart/plattegrond

6 marido/esposo, el de echtgenoot

6 marrón bruin

2 marroquí Marokkaans

5 martes dinsdag

4 más de … horas/menos de … horas

meer dan … uur/minder dan … uur

1 Más despacio, por favor. Langzamer, a.u.b.

5 mate, el thee-achtig drankje in Zuid-Amerika

6 matrimonio, el het echtpaar/het huwelijk

6 Me encanta tocar el violín. Ik ben dol op viool spelen.

2 mejillón, el de mossel

3 mensaje, el het bericht

2 mesa, la de tafel

2 metro, el de metro

1 Mi nombre es … Mijn naam is …

5 mientras terwijl

5 miércoles woensdag

2 mochila, la de rugzak

2 modelo, la het model (persoon)

2 momento, el het moment

2 moto, la de motor

1 muchas gracias heel erg bedankt

4 muchas veces vaak

4 mucho veel

1 mucho gusto/encantado aangenaam

2 mujer, la de vrouw

6 mujer/esposa, la de echtgenote

1 Muy bien, gracias. Heel goed, bedankt.

2 naranja oranje (ook: sinaasappel)

6 negro zwart

6 nieta, la de kleindochter

6 nieto, el de kleinzoon

6 nietos, los de kleinkinderen

1 No entiendo. Ik begrijp het niet.

4 No sé exactamente. Ik weet het niet precies.

Page 12: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

4 noticias, las het nieuws

3 novio, mi/novia mijn vriend/vriendin

6 nuera, la de schoondochter

6 nunca nooit

3 oficina, la het kantoor

2 ordenador, el de computer

6 otoño, el de herfst

1 Otra vez, por favor. Nog een keer, a.u.b.

6 padre, el de vader

6 padres, los de ouders

2 país, el het land

1 palabra, la het woord

2 pared, la de muur

5 pasear wandelen

2 patata, la de aardappel

2 película, la de film

5 pensar ie en denken aan

2 periódico, el de krant

2 perro, el de hond

3 piso luminoso, el het lichte appartement

2 pizarra, la het (school-) bord

2 playa, la het strand

6 Polonia/polaco Polen/Pools

6 prima, la de nicht (kind van mijn oom en tante)

6 primavera, la de lente

6 primo, el de neef (kind van mijn oom en tante)

6 primos, los de neven en nichten

2 problema, el het probleem

2 pueblo, el het dorp

2 puerta, la de deur

5 quedar afspreken

5 quedarse blijven

5 querer ie willen/houden van

4 quizás un poco más misschien iets meer

4 redes sociales, las social media

5 reunión, la de vergadering

2 revista, la het tijdschrift

2 rojo rood

4 rubio blond

5 sábado zaterdag

4 saber weten

5 sala de reunión, la de vergaderzaal

5 Sale a las diez menos cuarto. Hi/zij/u vertrekt om kwart voor 10.

2 salida, la de uitgang

4 salir uitgaan/vertrekken

3 semana, la de week

Page 13: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

3 ser/ser de zijn/komen uit

6 siempre altijd

2 silla, la de stoel

6 sobrina, la de nicht (kind van mijn broer of mijn zus)

6 sobrino, el de neef (kind van mijn broer of mijn zus)

6 sobrinos, los de neven en nichten

4 sólo alleen (maar)

6 soltero/-a ongehuwd

2 sombrilla, la de parasol

5 Son las cuatro y media. Het is half 5.

5 Son las dos. Het is 2 uur.

5 Son las siete menos diez. Het is tien voor 7.

5 Son las tres y cuarto. Het is kwart over 3.

3 Soy ama de casa. Ik ben huisvrouw.

3 Soy autónomo/autónoma. Ik ben zelfstandig ondernemer/onderneemster.

3 Soy cantante. Ik ben zanger/zangeres.

3 Soy cocinero/cocinera. Ik ben kok/kokkin.

3 Soy de Holanda. Ik kom uit Nederland.

3 Soy electricista. Ik ben electricien.

3 Soy feliz. Ik ben gelukkig.

3 Soy masajista. Ik ben masseur/masseuse.

3 Soy médico/médica. Ik ben arts.

3 Soy periodista. Ik ben journalist/journaliste.

3 Soy profesor/profesora. Ik ben leraar/lerares.

3 Soy recepcionista. Ik ben receptionist/receptioniste.

3 Soy socorrista. Ik ben strandwacht/badmeester/-juffrouw.

3 subir stijgen/instappen

6 Suecia/sueco Zweden/Zweeds

6 suegra, la de schoonmoeder

6 suegro, el de schoonvader

6 suegros, los de schoonouders

6 Suiza/suizo Zwitserland/Zwitsers

5 taller, el de workshop

4 telediario, el het journaal

2 teléfono, el de telefoon

2 televisión, la de televisie

3 tener/tener que hebben/moeten

3 Tengo 29 años. Ik ben 29 jaar.

6 tía, la de tante

2 tienda, la de winkel

6 tío, el de oom

6 tíos, los de ooms en tantes

2 toalla, la de handdoek

3 tomar nemen

5 tostada, la de geroosterde boterham

3 trabajar werken

Page 14: Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético · PDF filemarroquí Marokkaans martes dinsdag más de ... 3 comida saludable y fresca, la gezond en vers eten 2 comida, la het eten

3 Trabajo en casa. Ik werk thuis.

3 Trabajo en un hospital. Ik werk in een ziekenhuis.

3 Trabajo en una escuela. Ik werk op een school.

2 traje, el het pak (kleding)

6 Turquía/turco Turkije/Turks

3 vender verkopen

2 ventana, la het raam

4 ver zien

6 verano, el de zomer

2 verde groen

4 vez, una een keer

3 viajar reizen

5 vida, mi mijn leven

5 viernes vrijdag

2 vino, el de wijn

6 violeta paars

6 viudo/-a weduwnaar/weduwe

6 Viven en el campo. Ze wonen op het platteland.

3 vivir wonen/leven

5 volver ue teruggaan

5 Voy de vacaciones. Ik ga op vakantie.

5 Voy en coche. Ik ga met de auto.

6 yerno, el de schoonzoon

1 Yo me llamo … Ik heet …

2 yo no ik niet

1 Yo soy … Ik ben …

2 yo también ik ook