Economie havo 2016_presentatie

129

Transcript of Economie havo 2016_presentatie

Page 1: Economie havo 2016_presentatie
Page 2: Economie havo 2016_presentatie
Page 3: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Domein B:Schaarste

Page 4: Economie havo 2016_presentatie

2

Page 5: Economie havo 2016_presentatie

3

Page 7: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

• Wat zijn behoeften?

– Alle wensen en verlangens die een mens heeft

– De mens heeft oneindig veel behoeften

– Momentopname

– Onder te verdelen in:

• Primaire behoeften (overleven): eten, drinken, woning

• Secundaire behoeften (sociale behoeften): onderwijs, sport, cultuur

• Tertiaire behoeften (luxe behoeften): verre reis, sieraden

• Wat zijn middelen?

– Inzetbaar om in de behoeften te voorzien

– Je hebt maar een beperkt aantal middelen

– Te denken aan: geld, tijd, ruimte, grondgebied

• Door oneindige behoeften en beperkte middelen, moeten er keuzes gemaakt worden.

– Rangorde van behoeften

– Afwegingen maken

– Welvaart maximaliseren met de beschikbare middelen

Schaarste en keuzes maken

5

Page 8: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

• Schaars goed (in economische zin): een goed waar behoefte aan is en waar productiemiddelen en/of tijd voor opgeofferd moeten worden.

– Niet verwarren met zeldzaam (absolute schaarste), dat is wanneer iets weinig voorkomt

– Bijvoorbeeld: schoon drinkwater, een auto, een schilderij

• Vrij goed: Wanneer er geen productiemiddelen en/of tijd opgeofferd moeten worden om een product te verkrijgen.

– Bijvoorbeeld: zonlicht, lucht

Schaarste en keuzes maken

6

Page 9: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl7

Opofferingskosten

• Omgaan met schaarste is prioriteiten stellen. Om één extra goed te krijgen, moet je afzien van een hoeveelheid ander goed, dit het afruilen.

• Bij het maken van een keuze als in het voorbeeld, zijn opofferingskosten (opportunity costs) gemoeid, dit zijn geen uitgaven, maar geld dat je misloopt door een keuze. Het zijn daardoor geen monetaire kosten, maar een ‘psychologische’ kosten.

Voorbeeld:

Peter heeft 6 uur vrije tijd op een middag, die wil hij invullen door te gaan werken. Op die middag zelf beslist hij niet te gaan werken maar de hele middag muziek te gaan luisteren, om dit te doen moet hij dus van 6 uur werken afzien. Hij ruilt dus 6 uur werken af voor 6 uur muziek luisteren.

Voorbeeld:

Peter zou, wanneer hij werkt, €7,50 per uur verdienen. Doordat hij besloten heeft niet te gaan werken maar muziek te gaan luisteren, heeft hij geen extra kosten gemaakt, maar hij is wel €7,50 *6= €45.00 euro misgelopen. De opofferingskosten zijn hier dus €45.00 euro.

Page 10: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

• Budget: bevat alle beschikbare middelen die een economische eenheid heeft om in zijn behoeften te voorzien

• Doelen: een vaststelling van een bedrijf of persoon waaraan zij de middelen willen uitgeven

• Begroting : een overzicht van in de toekomst verwachte ontvangsten en uitgaven.

– Grote verschillen tussen de inkomsten en uitgaven vermijden

• Alternatieve aanwendbaarheid: vaak zijn goederen op meerdere manieren in te zetten, maar je kan één goed maar één keer gebruiken.

– Bijvoorbeeld: olie (voor kunststof of brandstof), grond (voor recreatie of woningbouw) etc.

– Voor de inzet van productiefactoren en andere middelen moeten dus ook keuzes gemaakt worden

Budget

8

Page 11: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

• De budgetlijn:

Een budgetlijn geeft grafisch alle mogelijke keuzes weer tussen twee goederen, uitgaande van een bepaald budget. Op de assen staat het maximum aantal producten van dat goed dat je kunt kopen, als je geen enkele keer het andere goed koopt.

Budget

Budgetlijn

Goed A

Goed B

9

Page 12: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Wilma heeft een budget van 800 euro, dit geld kan zij aan twee goederen uitgeven, namelijk tassen en

schoenen. De prijs van schoenen is 200 euro per set en de prijs van tassen is 100 euro per stuk. Laat met

behulp van een budgetlijn zien hoe zij haar budget kan spenderen. Vul hiervoor de grafiek in en geef ook de waarden bij de grafiek weer. Geef daarnaast ook aan in de grafiek waar zij ‘precies haar budget’ (noteer A), ‘meer dan haar budget’ (noteer B) en ‘minder dan haar budget’ (noteer C) uitgeeft.

10

Opdracht: teken een budgetlijn

Schoenen

Tassen

0

Page 13: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

• Economie is een gedragstudie, probeer het niet alleen te zien als “iets met geld” maar als menselijk keuzegedrag

• Economie bestudeert de inzet van beperkte hoeveelheid middelen om onbeperkt aantal behoeften te voldoen.

• Opofferingskosten is de kwantitatieve benadering van afruilen.

• Kies bij een Budgetlijn altijd makkelijke plekken om punten voor de lijn te berekenen, bijvoorbeeld bij 100% keuze A en 100% keuze B.

Tips & Tricks

11

Page 14: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Domein C:Ruil

Page 15: Economie havo 2016_presentatie

2

Page 16: Economie havo 2016_presentatie

3

Page 17: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Ruil, arbeidsdeling en transactiekosten

• Ruil: het overdragen van eigendomsrechten op goederen

• Eerst directe ruil / ruil in natura: goed(eren) direct tegen andere goed(eren) ruilen.

Goederen Goederen

– In kleine economisch onafhankelijke gemeenschappen

– Voornamelijk overschotten als ruilwaar

– Nadeel: hoge transactiekosten:

• Kosten in de zin van moeite en tijd:

– Partijen moeten elkaar vinden

– Ruilverhouding moet steeds afgesproken worden en is vaak lastig te bepalen met hoeveelheden van verschillende producten.

4

Page 18: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Geld als smeermiddel van ruil

• Geld biedt uitkomst als tussenmiddel, zo ontstaat er indirecte ruil.

– Transactiekosten omlaag

– Verdere arbeidsdeling mogelijk

– Eenvoud

– Onderscheid tussen kopen en verkopen

• Goed dat geschikt is als geld moet:

– Vrij besteedbaar zijn

– Zeer geringe transactiekosten hebben

– Iedereen moet de waarde kunnen zien

• Muntslag: het munten slaan van de waarde

– Vertrouwen hebben

– Bijvoorbeeld: edelmetalen, speciale schelpen

5

Page 19: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Geld en geldfuncties

• Geld is ongedifferentieerde koopkracht = vrij besteedbaar

– Heb je geld heb je meer geleverd aan de maatschappij dan dat je genomen hebt

– Heb je schulden heb je minder geleverd aan de maatschappij dan dat je genomen hebt

• 3 functies van geld:

– Ruilmiddel

• Gebruikt om te ruilen voor producten

– Oppotmiddel

• Makkelijke manier van koopkracht opsparen

– Rekenmiddel

• Verhoudingen tussen waarde van goederen aan te geven

3 typen geld:

• Chartaal geld: tastbaar geld zoals bankbiljetten en munten

• Giraal geld: elektronisch geld bij financiële instellingen

• Fiduciair geld: geldbewijs op basis van vertrouwen

6

Page 20: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Voorwaarden functioneren geldsysteem

• Wil een geldsysteem goed functioneren, dan moet het aan een aantal voorwaarden voldoen.

• Geld moet:

– Handzaam zijn

– Deelbaar zijn

– Duurzaam zijn

– Moeilijk vervalsbaar zijn

– Intrinsieke waarde moet kleiner zijn dan de extrinsieke/nominale waarde

• Intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal

• Extrinsieke/nominale waarde: de waarde die op het geld gedrukt staat

7

Page 21: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Voorwaarden functioneren geldsysteem

De wet van Gresham:

“Bad money always drives out good money”

Voorbeeld wet van Gresham:

Een land heeft de Florijn als munteenheid. De hoeveelheid 5 florijnen heeft twee verschijningsvormen: als een zilveren munt en als een bankbiljet. De intrinsieke waarde van de zilveren munt is 1 florijn, terwijl die van het briefje maar 0,3 florijn is. Welke van de twee verschijningsvormen zal in de handel het meest voorkomen?

8

Page 22: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Banken en geldcreatie

• Bank als bewaarinstantie:

– Alleen opslaan en bewaken

– Dezelfde waarde opgeslagen als uitgegeven

• Bewijs van afgifte

– Vroeger in ruil voor goud de zogenaamde goldsmith notes

• Werd gebruikt als handelsmiddel

• Waarde van de notes gelijk aan de opgeschreven waarde

• Bank ontwikkelt zich tot kredietinstantie.

– Geen volledige dekking meer tussen uitgegeven geld en kas

– Banken doen nu aan geldschepping

9

Page 23: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Banken en geldcreatie

• Geldschepping:– De toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid

– De maatschappelijke geldhoeveelheid is het geld dat in handen is van het publiek

– Banken kunnen geld scheppen door wederzijdse schuldaanvaarding. De bank schrijft een tegoed bij op het rekening-courant tegoed van de klant, zonder dat daar (de volledige) dekking voor bestaat.

• Krediet: het uitlenen van geld– Rekening-courant krediet: het rood kunnen staan op je rekening, krediet verlening van

de bank

• Dekkingspercentage: verhouding tussen waarde in kas en het uitgegeven geld– Banken zijn verplicht boven een bepaald dekkingspercentage te zitten

Dekkingspercentage = ( waarde kas / uitgegeven tegoeden ) * 100%

• Liquiditeitspercentage: het percentage liquide middelen dat een bank bezit ten opzichte van de uitstaande rekening courant tegoeden.

Liquiditeitspercentage = Liquide middelen / rekening courant tegoeden x 100%

10

Page 24: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Banken en geldcreatie

11

Page 25: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

• Goudsmid Frans doet echter naast alleen het beheren van goud, ook aan het verstrekken van leningen. De leningen staan op de balans onder debiteuren, dat is de hoeveelheid uitgeleend geld die hij nog terug moet krijgen van mensen.

• Vul de balans in van Goudsmid Frans als hij een tegoed voor 4000 uitleent. Bereken ook zijn dekkingspercentage. Stel dat de maximale dekkingsbijdrage 20% moet zijn, hoeveel geld kan Frans nog uitlenen?

• Dekkingsbijdrage:

• Nog uit te lenen geld:

12

Opdracht

Activa Passiva

Kas … Tegoeden …

Debiteuren …

Totaal … Totaal …

Page 26: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Tips & Tricks

• Geld als kwantificering van koopkracht

– Maakt kopen en verkopen los van elkaar

• Typen geld: chartaal, giraal, fiduciair

• Wet van Gresham: geldsoort met de laagste intrinsieke waarde zal het altijd winnen van de geldsoort met een hogere intrinsieke waarde bij gelijke nominale waarden

• Verschil bewaar en krediet instantie: Kredietinstantie creëert geld uit het niets, bewaarinstantie heeft volledige dekking

- Bewaarinstantie: dekkingspercentage = 100%

- Kredietinstantie: dekkingspercentage < 100%

• Dit is SE Stof! Begrijp de begrippen en dat geld leidt tot lagere transactiekosten. Leer echter dit hoofdstuk niet uit je hoofd.

13

Page 27: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Domein D: Markt deel 1

Page 28: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: Markt

D1: Vraag en aanbod

D2: Markt-structuur

D3: Welvaart en economische

politiek

E: Ruilen over de tijd

E1: Inter-

temporele ruil

E2: Registratie en inter-

temporele ruil

F: Samenwerken en onderhandelen

F1: Speltheorie

F2: Suboptimale situaties

G: Risico en informatie

G1: Risico

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Asymmetrische

informatie in bedrijf

G4: Risico verzekeren

G5: Beleggen

H: Welvaart en groei

H1: Algemeen evenwicht

H2: Welvaart

H3: Groei

I: Goede tijden, slechte tijden

I1: Conjuncturele verschijnselen

I2: Registratie van conjunctuur

I3: Conjunctuur-beleid

2

Page 29: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: Markt

D1: Vraag en aanbod

D2: Markt-structuur

D3: Welvaart en economische

politiek

E: Ruilen over de tijd

E1: Inter-

temporele ruil

E2: Registratie en inter-

temporele ruil

F: Samenwerken en onderhandelen

F1: Speltheorie

F2: Suboptimale situaties

G: Risico en informatie

G1: Risico

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Asymmetrische

informatie in bedrijf

G4: Risico verzekeren

G5: Beleggen

H: Welvaart en groei

H1: Algemeen evenwicht

H2: Welvaart

H3: Groei

I: Goede tijden, slechte tijden

I1: Conjuncturele verschijnselen

I2: Registratie van conjunctuur

I3: Conjunctuur-beleid

3

Page 30: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Markt

• Markt: het samenkomen van vraag (kopers) en aanbod (verkopers) waarbij een verkoopprijstot stand komt van een goed of dienst

– Concrete markt: kopers en verkopers fysiek aanwezig op een geografisch aanwijsbare plaats

• Voorbeeld: supermarkt, veemarkt, rommelmarkt

– Abstracte markt: geen duidelijke fysieke ontmoetingsplaats

• Voorbeeld: wereldwijde cacaomarkt, huizenmarkt, valutamarkt

• Wanneer een product op de markt gekocht wordt, krijgt de koper in ruil voor de betaling het eigendomsrecht over een goed of dienst.

4

Page 31: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Vraag- en aanbodkant: de vraagkant

• Vraag: omvat alle personen die een goed of dienst willen aanschaffen

• Betalingsbereidheid: de hoogste prijs die een vrager zou willen geven voor een goed of dienst

• Consumentensurplus: verschil tussen de betalingsbereidheid en de (evenwichts)prijs die consumenten uiteindelijk op de markt betalen

– Consumenten streven naar hoogst mogelijk surplus (surplusmaximalisatie)

• Vraagcurve: opsomming van alle betalingsbereidheden van consumenten, loopt per definitie naar beneden (hoe hoger de prijs, hoe lager de gevraagde hoeveelheid)

VraagcurvePrijs (P)

Gevraagde hoeveelheid (Qv)

5

Page 32: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Vraag- en aanbodkant: de aanbodkant

• Aanbod: omvat alle personen die een goed of dienst willen aanbieden

• Aanbiedingsbereidheid: de laagste prijs waartegen een aanbieder zijn of haar dienst of product zou willen aanbieden op de markt

• Producentensurplus: het verschil tussen de evenwichtsprijs die ontstaat op de markt en de minimale prijs waartegen een aanbieder zijn of haar dienst of product had willen aanbieden op de markt.

– Producent streeft naar surplusmaximalisatie

• Aanbodcurve: Alle bereidheden om een bepaald goed aan te bieden, loopt per definitie omhoog (hoe hoger de prijs, hoe meer aanbieders bereid zijn om de markt te betreden)

6

Page 33: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Vraag- en aanbodkant: evenwichtsprijs

Evenwichtsprijs:

• Prijs die tot stand komt bij evenwicht tussen vraag en aanbod

• Totale surplus (consumenten + producentensurplus) maximaal bij evenwichtsprijs

Grafiek vraag, aanbod, consumenten- en producentensurplus

Aanbod (Qa)

Vraag (Qv)

Consumenten surplus

Producenten surplus

Prijs (P)

Hoeveelheid (Q)

Evenwichtsprijs P

7

Evenwichtshoeveelheid Q

Page 34: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Vraag- en aanbodkant: evenwichtsprijs

8

Page 35: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

• Gegeven de vraag en aanbodfunctie op de vorige slide, bereken het consumenten en producentensurplus.

• Stel dat door kostenontwikkelingen, de aanbodfunctie verandert naar Qa=p-4. Bereken de welvaartsverandering, bereken hiervoor eerst de evenwichtsprijs. Zijn de kosten voor de aanbieders gestegen of gedaald?

9

Opdracht

Page 36: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Vraag- en aanbodkant: evenwichtsprijs

• Wijzigingen van de evenwichtssituatie

– Verschuiven van de aanbodcurve door:

• Kostenontwikkeling

• Verandering aantal aanbieders

– Verschuiven van de vraagcurve door:

• Behoeften en inkomen kopers

• Prijs andere goederen

• Aantal kopers/vragers

• Culturele invloeden

• Mode, reclame

10

Page 37: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Vraag- en aanbodkant: winstmaximalisatie

• Aanbieders streven meestal naar maximale winst

– Het grootst mogelijke, positieve verschil tussen opbrengsten en kosten

• De opbrengst of omzet is de waarde van alle verkochte goederen

– Marginale opbrengst: wat de verkoop van één extra product aan extra opbrengsten met zich mee brengt

• Kosten kunnen opgedeeld worden in:

– Totale kosten: alle kosten die een bedrijf maakt

– Vaste (constante) kosten: bij verandering productie blijven deze kosten hetzelfde; kosten die onafhankelijk zijn van het aantal geproduceerde goederen (vb.: huur bedrijfspand).

– Variabele kosten: Bij verandering productie veranderen deze kosten mee; kosten die afhankelijk zijn van het aantal geproduceerde goederen (vb.: machinekosten).

– Marginale kosten: Wat het produceren en verkopen van één extra product aan extra kosten met zich meebrengt

Er is sprake van maximale winst wanneer marginale kosten gelijk zijn aan marginale opbrengst

11

Page 38: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Vraag- en aanbodkant: winstmaximalisatie

12

Opsomming in symbolen: Totale winst = totale opbrengsten – totale kosten

• TW = TO - TK Totale opbrengsten = prijs product * afzet product

• TO = P * Q Totale kosten = totale constante kosten + totale variabele kosten

• TK = TCK + TVK Maximale winst indien marginale opbrengsten = marginale kosten

• MO = TO’ (afgeleide functie TO) of TO(q) – TO (q-1), etc.• MK = TK’ (afgeleide functie TK) of TK (q) – TK (q-1), etc.

Beslissingsvoorschriften: MO > TK. Eén extra product produceren en verkopen brengt meer extra geld op dan

het kost, de winst neemt hierdoor toe en het advies is: doorproduceren; MO = MK. Eén extra product produceren en verkopen brengt evenveel extra geld op

dan dat het kost – de winst is nu gemaximaliseerd; MO < TK. Eén extra product produceren en verkopen brengt minder extra geld op dan

dat het kost, de winst neemt hierdoor af en het advies is: stoppen met produceren

TW = (P*Q) – (TCK + TVK)

Page 39: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Vraag en aanbodkant: Break-even point

• Break-even point (BEP): punt waar de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten

– Vanaf dit punt wordt er winst gemaakt, belangrijk punt voor markttoetreding

– Hoe hoger de marktprijs, hoe hoger de marge, des te sneller is het BEP bereikt meer aanbieders treden toe op de markt

– Formule break-even point: TO = TK (totale opbrengst = totale kosten) of GO = GTK

13

Page 40: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Voorbeeld break-even point:Willem-Jan wil beginnen met zijn eigen kaaswinkel. Hij gaat kijken of het de moeite waard is omtoe te treden tot de markt. Als vaste kosten heeft hij zijn winkel en bedrijfsauto die €1200,- en€200,- per maand kosten. Daarnaast zijn de variabele kosten voor elke kaas die hij maakt €3,-. Hijverwacht de kazen te kunnen verkopen voor een prijs van €8,-. Hoeveel kazen moet hij verkopenom bij zijn break-even point te komen?

TO = P * Q TK = TCK + TVK TO = TKTO = 8 * Q TK = (1200+200) + 3 * Q 8Q = 1400 + 3Q

5Q = 1400Q = 280

Controle: 8 * 280 = 22401200 + 200 + 3 * 280 = 2240

Hij verwacht 350 kazen te kunnen verkopen, zal hij toetreden? En zo ja, hoeveel winst maakt hij?

350 is meer dan de 280 die hij nodig heeft om quitte te spelen, dus hij zal toetreden.

Zijn winst: TO = P*Q TK = TCK + TVK TW = TO – TK 8 * 350 = 2800 (1200 + 200) + 3 * 350 = 2450 TW = 2800 – 2450 = 350

14

Vraag en aanbodkant: Break-even point

Page 41: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Tips & Tricks

• Elke markt draait om vraag en aanbod, niet alleen voor de totstandkoming van productprijzen, maar ook b.v. wisselkoersen (geldmarkt), lonen (arbeidsmarkt)

• Marginaliteit gaat altijd over de situatie waarin een grootheid met één groter of kleiner wordt

• Bij de evenwichtsprijs is de totale welvaart maximaal, dit is dus pareto efficiënt

15

Page 42: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Domein D: Markt deel 2

Page 43: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: Markt

D1: Vraag en aanbod

D2: Markt-structuur

D3: Welvaart en economische

politiek

E: Ruilen over de tijd

E1: Inter-

temporele ruil

E2: Registratie en inter-

temporele ruil

F: Samenwerken en onderhandelen

F1: Speltheorie

F2: Suboptimale situaties

G: Risico en informatie

G1: Risico

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Asymmetrische

informatie in bedrijf

G4: Risico verzekeren

G5: Beleggen

H: Welvaart en groei

H1: Algemeen evenwicht

H2: Welvaart

H3: Groei

I: Goede tijden, slechte tijden

I1: Conjuncturele verschijnselen

I2: Registratie van conjunctuur

I3: Conjunctuur-beleid

2

Page 44: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: Markt

D1: Vraag en aanbod

D2: Markt-structuur

D3: Welvaart en economische

politiek

E: Ruilen over de tijd

E1: Inter-

temporele ruil

E2: Registratie en inter-

temporele ruil

F: Samenwerken en onderhandelen

F1: Speltheorie

F2: Suboptimale situaties

G: Risico en informatie

G1: Risico

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Asymmetrische

informatie in bedrijf

G4: Risico verzekeren

G5: Beleggen

H: Welvaart en groei

H1: Algemeen evenwicht

H2: Welvaart

H3: Groei

I: Goede tijden, slechte tijden

I1: Conjuncturele verschijnselen

I2: Registratie van conjunctuur

I3: Conjunctuur-beleid

3

Page 45: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Elasticiteiten

• Elastische reactie: verandering gevolg relatief groter dan verandering oorzaak

– De gevraagde hoeveelheid reageert sterk op een prijsverandering

– E < -1 en E > +1

• Inelastische reactie: verandering gevolg relatief kleiner dan verandering oorzaak

– De gevraagde hoeveelheid reageert nauwelijks op een prijsverandering

– -1 < E < 0 en 0 < E < +1

• Prijsgevoeligheid: hoe sterk reageert de vraag naar een goed op prijsveranderingen

• Geheugensteuntje:

4

0 1-1

88-

Elastisch Elastisch

Inelastisch

E(p)

Page 46: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Elasticiteiten

• Prijselasticiteit van de vraag is een elasticiteit met:

Oorzaak: verandering in de prijs

Gevolg: verandering in de gevraagde hoeveelheid

• Inkomenselasticiteit is een elasticiteit met

Oorzaak: verandering in het inkomen

Gevolg: verandering in de gevraagde hoeveelheid

5

Page 47: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Elasticiteiten: soorten goederen

• Primaire goederen

- Noodzakelijke, nauwelijks elastische goederen, voorbeeld: brood, zuivel

• Inferieure goederen

– Negatieve inkomenselasticiteit: hoe hoger het inkomen, hoe minder het gekocht wordt of anders gezegd: hoe lager het inkomen, hoe meer het gekocht wordt

– Voorbeeld: huismerkproducten

• Luxe goederen

– Positief inkomenselasticiteit: hoe hoger het inkomen, hoe meer het gekocht wordt of anders gezegd: hoe lager het inkomen, hoe minder het gekocht wordt

• Elasticiteit ook groter dan 1, uitgaven aan luxe goed stijgt harder dan het inkomen

– Vaak een drempelwaarde

• Vanaf deze inkomenswaarde begint men pas met het kopen van dit product b.v. gouden horloge

• Geheugensteuntje, let op: het gaat hier om inkomenselasticiteit!:

6

0 1

8- 8

E(i)

Inferieur Luxe

Primair

Page 48: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Elasticiteiten: soorten goederen

• Substitutiegoederen: goederen die vervangbaar voor elkaar zijn

– Positief verband (als de prijs van beschuit daalt, daalt de vraag naar bruin brood)

– Bijvoorbeeld: beschuit en bruin brood

• Complementair goed: goederen die bij elkaar horen

– Negatief verband (als de prijs van koffie daalt, stijgt de vraag naar koffiemelk

– Bijvoorbeeld: koffie en koffiemelk

7

Substitutie of complementaire goederen?

Page 49: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Elasticiteiten

Voorbeeld elasticiteiten:

Producent Gerard van Scooter B.V. heeft in 2009 500 scooters verkocht voor een verkoopprijs van€1200,-. Hij besloot in 2010 zijn verkoopprijs te verhogen naar €1320,- waardoor het verkochteaantal scooters daalde naar 425.

Met wat voor elasticiteit hebben we hier te maken?Prijselasticiteit, omdat we hier te maken hebben met de verandering in vraag ten gevolge van eenprijsstijging

Wat is de prijselasticiteit van de vraag hier?Oorzaak is de prijsverandering: Gevolg is de verandering in gevraagde

hoeveelheid:( ( nieuw – oud ) / oud ) * 100% ( ( nieuw – oud ) / oud ) * 100%( ( 1320 – 1200 ) / 1200 ) * 100% = +10% ( ( 425 – 500 ) / 500 ) * 100% = – 15%

De elasticiteit E is:( procentuele verandering gevolg ) / ( procentuele verandering oorzaak )– 15% / +10% = – 1,5

Is deze uitkomst elastisch of inelastisch? Klopt dit bij je verwachting bij dit soort goederen?Elastisch, -1 < E > 1, de verandering in gevolg is relatief groter dan de verandering van de oorzaak. Dit is het geval bij luxe goederen, waar een scooter een voorbeeld van is.

8

Page 50: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Marktvormen: volkomen concurrentie

• Kenmerken:

– Veel aanbieders

– Veel vragers

– Homogeen product

– Geen invloed op de prijs als producent, de producent is prijsnemer

• Winstaanpassing door aanpassing eigen aanbod

• Prijs komt vanuit de vrije marktwerking

– Makkelijk toetreden

– Transparant

– Surplusmaximalisatie (producent + consument)

9

Page 51: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Marktvormen: monopolistische concurrentie

• Kenmerken:

– Veel aanbieders

– Veel vragers

– Heterogeen product

• Onderscheid maken in product d.m.v. service, imago etc.

– Kleine mate van prijszetting

• Door heterogeen product komen verschillen in prijzen

• Prijszetting beperkt door vele substitutiegoederen

– Toetreding relatief makkelijk

– Weinig transparant

10

Page 52: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Marktvormen: oligopolie

• Kenmerken:– Weinig aanbieders (marktaandeel vier grootste bedrijven > 60%)

– Veel vragers

– Heterogeen of homogeen product

– Relatief grote invloed op de prijs

• Marktstrategie van groot belang

– Niet transparant

– Duopolie: oligopolie met twee bedrijven

• Oorzaak:– Lastig toetreden door hoge instapkosten (kapitaal/kennis)

• Voordelen:– Veel innovaties door concurreren op iets anders dan prijs

– Schaalvoordelen

• Nadelen– Machtmisbruik

– Kartelvorming

11

Page 53: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Marktvormen: monopolie

• Kenmerken:

– Eén aanbieder (marktaandeel grootste bedrijf > 90%)

– Veel vragers

– Homogeen product

– Producent is prijszetter

• Winst maximalisatie door meest gunstige prijs te kiezen voor producent

• Oorzaken:

– Wettelijk: bijvoorbeeld de NS

– Natuurlijk: sommige landen hebben veel gas of olie (bv. Midden-Oosten (olie), Rusland (gas))

– Economisch: dankzij schaalvoordelen of octrooien/patenten (farmaceutische industrie)

• Wettelijke eigenaar van kennis en stimuleert daarmee research, wel tijdslimiet voor uitbaten

• Voordelen:

– Continuïteit

– Schaalvoordelen (lagere GTK)

– Planning

• Nadelen:

– Machtsmisbruik (Rusland draait de gastoevoer met Oekraïne dicht)

– Inefficiëntie (enorme prijsdaling na het verloop van patenten/octrooien op medicijnen)

– Gebrek aan innovatie

– Geen totaal surplus maximalisatie

12

Page 54: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Marktvormen: winstmaximalisatie

• Bij winstmaximalisatie is er een belangrijk verschil tussen de markt van volkomen concurrentie en de monopolie:

Een aanbieder op een markt van volkomen concurrentie heeft geen invloed op het prijs niveau: de aanbieder is een prijsnemer en de prijsafzetlijn is een horizontale lijn ter hoogte van de marktprijs die ook meteen de MO- en GO-lijn is.

Een monopolist is een hoeveelheidsaanpasser, heeft invloed op de prijs en is hierdoor een prijszetter, hier heeft de prijsafzetlijn (p= GO) een dalend verloop (want: gevraagde hoeveelheid neemt af als de prijs omhoog gaat) en de MO-lijn loopt twee keer zo stijl.

13

De figuur illustreert al het bovenstaande: de horizontale GO=p=MK lijn die hoort bij de aanbieder op eenmarkt van volkomen concurrentie en de twee (GO=p en MO) lijnen die horen bij de monopolist.

Page 55: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Winstmaximalisatie: monopolist

14

• Zodra de kostenlijnen (MK = GVK en GTK) van de monopolist in beeld komen is de maximale, totale winst te arceren door de volgende stappen uit te voeren:

1. Ga op zoek naar het punt waar MO en MK elkaar snijden en bepaal de hoogte van de bijbehorende afzet (Q);

2. Trek een loodrechte lijn omhoog en bepaal de hoogte van GTK en GO bij de afzet (Q) die hoort bij de maximale winst, op die manier kan je GW = GO – GTK bepalen;

3. Arceer het vlak dat Q – 0 lang is en GO – GTK hoog is.

Let op: algebraïsch ga je feitelijk exact hetzelfde te werk! TW = 1,33 * 100 * 3000 = €399000,-

MO = MK (1)

Q = 3000 (1)

GTK = €5,67 (2)

P = GO = €7 (2)GW = 7 – 5,67 = € 1,33 (2) TW (3)

Let op: bij een producent op een markt van volkomen concurrentie ga je feitelijk exact hetzelfde te werk echter heb je dan te maken met een horizontale prijsafzetlijn (p = MO = GO)

Page 56: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

• Doordat monopolist een hoeveelheidsaanpasser is, verlaagt hij de productie naar MO=MK

– Het resultaat: een welvaarstsverlies (Hardbergerdriehoek of deadweight loss).

15

Welvaartsverlies bij monopolist

Page 57: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Prijsdiscriminatie

• Prijsdiscriminatie: het op de markt brengen van hetzelfde product voor verschillende prijzen– Vaak bij monopolisten en soms bij oligopolisten

– Gebruik maken van de hogere betalingsbereidheden van groepen

• En de daarbij horende verschillende elasticiteiten

• Hierdoor wordt het consumentensurplus afgeroomd

– Discrimineren op:

• Geografisch gebied

• Leeftijd

• Etc.

Voorbeeld:

Sportschool De Vries heeft drie abonnementen. Namelijk:

• Het jongerenabonnement 50,- per maand

• Het normale abonnement 70,- per maand

• Het ouderenabonnement 35,- per maand

16

Page 58: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: Markt

D1: Vraag en aanbod

D2: Markt-structuur

D3: Welvaart en economische

politiek

E: Ruilen over de tijd

E1: Inter-

temporele ruil

E2: Registratie en inter-

temporele ruil

F: Samenwerken en onderhandelen

F1: Speltheorie

F2: Suboptimale situaties

G: Risico en informatie

G1: Risico

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Asymmetrische

informatie in bedrijf

G4: Risico verzekeren

G5: Beleggen

H: Welvaart en groei

H1: Algemeen evenwicht

H2: Welvaart

H3: Groei

I: Goede tijden, slechte tijden

I1: Conjuncturele verschijnselen

I2: Registratie van conjunctuur

I3: Conjunctuur-beleid

17

Page 59: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Overheidsingrijpen op de markt

• Overheidsingrijpen tegen ongewenste marktresultaten

– Concurrentiebeleid: het optreden tegen concurrentiebeperkende acties op de markt

– Prijsregulering: het optreden tegen sociaal onwenselijke prijs uitkomsten van de marktwerking (door middel van het stellen van minimum- en maximumprijzen)

• Kartelvorming: concurrentiebeperkende afspraken tussen bedrijven, die verboden zijn bij de wet

– Prijskartel

– Productie-/hoeveelheidkartel

– Rayonkartel (gebiedskartel)

• Fusies: het samenvoegen van twee bedrijven

– Legaal, maar moet goedgekeurd worden door de ACM

• ACM: Autoriteit Consument en Markt (voorheen NMa)

– Controleert op concurrentiebeperkende activiteiten

18

Page 60: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Overheidsingrijpen op de markt

Waarom is prijsregulering soms nodig?

• Externe effecten: effecten die niet meegenomen zijn in de marktprijs doordat het bijvoorbeeld non-monetair is

– Negatief: bijvoorbeeld milieuvervuiling, geluidsoverlast

– Positief: bijvoorbeeld mooi uitzicht

• Bescherming: sommige uitkomsten van de markt geven een hogere of lagere prijs dan sociaal wenselijk is

– Bijvoorbeeld: boeren in de EU

19

Page 61: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Overheidsingrijpen op de markt

• Overheidsoptreden op het gebied van prijsregulering:

Minimumprijs Maximumprijs

Inkomensbescherming van boeren Om woningen betaalbaar te houden voorlage inkomensgroepen

Aangeboden hoeveelheid hoger dan Aangeboden hoeveelheid is kleiner dan

gevraagde hoeveelheid overheid gevraagde hoeveelheid er ontstaan

moet restanten opkopen. lange wachtrijen

20

Page 62: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Opdracht:• Arceer in de onderstaande grafieken het nieuwe consumentensurplus,

het producentensurplus en het welvaartsverlies door de

overheidsingrijpen.

21

Welvaartsverlies bijoverheidsingrijpen

Page 63: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Tips & Tricks

• Elke markt draait om vraag en aanbod, niet alleen voor de totstandkoming van productprijzen, maar ook b.v. wisselkoersen (geldmarkt), lonen (arbeidsmarkt)

• Goed kijken bij een elasticiteit of het een positief of negatief verband is, zegt vaak al heel veel over wat voor goed het is

• Zie een elasticiteit altijd als de procentuele verandering van het gevolg gedeeld door de procentuele verandering van de oorzaak

• Onderscheid markten op basis van:- Het aantal aanbieders- Homo- of heterogeen product- Transparantie- Manier van prijszetting

• Marginaliteit gaat altijd over de situatie waarin een grootheid met één groter of kleiner wordt

22

Page 64: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Domein E: Ruilen over de tijd

Page 65: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: Markt

D1: Vraag en aanbod

D2: Marktstructuur

D3: Welvaart en economische

politiek

E: Ruilen over de tijd

E1: Inter-

temporele ruil

E2: Registratie en inter-

temporele ruil

F: Samenwerken en onderhandelen

F1: Speltheorie

F2: Suboptimale situaties

G: Risico en informatie

G1: Risico

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Asymmetrische

informatie in bedrijf

G4: Risico verzekeren

G5: Beleggen

H: Welvaart en groei

H1: Algemeen evenwicht

H2: Welvaart

H3: Groei

I: Goede tijden, slechte tijden

I1: Conjuncturele verschijnselen

I2: Registratie van conjunctuur

I3: Conjunctuur-beleid

2

Page 66: Economie havo 2016_presentatie

3

Page 67: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Intertemporele ruil

• Wat is ruilen over de tijd?

– Sparen: uitgestelde consumptie, iets vandaag niet kopen of doen voor een doel in de toekomst

– Lenen: iets vandaag kopen of doen terwijl je het pas in de toekomst kunt veroorloven

• Stromen: grootheden die per tijdseenheid worden gemeten

– Bijvoorbeeld: besparingen, consumptie, inkomen

• Voorraden: grootheden die op een moment in de tijd worden gemeten (=momentopname)

– Bijvoorbeeld: een schuld of vermogen

• Stromen brengen veranderingen in voorraden teweeg.

4

Page 68: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Intertemporele ruil

5

Page 69: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Intertemporele ruil

• Prijsindexcijfer (PIC)

– Enkelvouding/partieel: prijsontwikkeling van één goed

– Samengesteld/gewogen: wegingsfactoren bepalen in hoeverre enkelvoudige prijsindexcijfers meewegen in het gewogen geheel

• WG = wegingsgetal van een goed

• ePIC = enkevouding PIC van een goed

– Consumenten prijsindex (CPI): geeft de prijsontwikkeling voor huishoudens weer

• CBS meet dat in Nederland

• Nominaal indexcijfer (NIC): ontwikkeling gemeten in geld

• Reëel indexcijfer (RIC): ontwikkeling gemeten in koopkracht

RIC = NIC / PIC * 100%

Gewogen PIC = ( WG1 * ePIC1 + WG2 * ePIC2 + enz) / ( WG1 + WG2 + enz)

• Inflatie/deflatie: het stijgen/dalen van het prijspeil

6

Page 70: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Opdracht Intertemporele ruil

Sabine leent 1200 euro om een goede laptop te kopen die zij nodig heeft voor haar schoolwerk. De nominale rente die zij moet betalen over haar lening is 8%. Zij betaalt na 5 jaar in één keer het gehele bedrag terug en de interest betaalt zij aan het einde van elk jaar. Hoeveel moet Sabine aan rente betalen over die 5 jaar?

Sabine leent het bedrag in het jaar 2008, in dat jaar was de inflatie 3,5%, wat een prijsindexcijfer van 103,5 geeft. Wat was de reële rente over 2008?

7

Page 71: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Intertemporele ruil

Voorbeeld CPI: Consumentenprijsindex met 2006 als basisjaar artikelgroep

Wegings-factor 2006 2007 20081 Voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken 11,1 100 101,03 107,71 2 Alcoholhoudende dranken en tabak 2,8 100 101,89 106,58 3 Kleding en schoeisel 5,1 100 101,23 106,85 4 Huisvesting water en energie 24,2 100 102,58 106,18 5 Stoffering, huishoudelijke apparaten 6,5 100 101,18 104,07 6 Gezondheid 1,2 100 101,23 101,69 7 Vervoer 11,4 100 101,76 104,58 8 Communicatie 4,1 100 97,23 92,37 9 Recreatie en cultuur 10,4 100 99,33 98,25 10 Onderwijs 0,1 100 98,60 101,54 11 Hotels, cafés en restaurants 4,7 100 103,51 108,83 12 Diverse goederen en diensten 10,8 100 102,91 107,37 13 Consumptiegebonden belastingen 3,2 100 102,87 107,72 14 Consumptie in het buitenland 4,5 100 102,32 108,50

Totaal 100,0 100 101,61 104,95

Bron: CBS statline november 2008

Dit is een voorbeeld van een prijsonderzoek gedaan door het CBS.

8

Page 72: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Gezinnen ruilen over tijd

• Levensloop van gezinnen: Waarom en wanneer wordt er gespaard, geïnvesteerd en een schuld opgebouwd?

• Stap 1: opgroeien en onderwijs

– Kosten zijn hoger dan opbrengsten

– Investeren in het onderwijsniveau van een kind

• Menselijk kapitaal: nu investeren in onderwijs levert later een hoger rendement (loon etc.) op

• Werkt op eenzelfde manier als een normale investering

• Stap 2: begin loopbaan

– Hoge schuld door staande studieschuld, mogelijke aanschaf huis en begin gezin

– Opbrengsten worden hoger dan kosten

• Stap 3: verder in de loopbaan

– Schulden afbetaald, kinderen zelfstandig

– Opbrengsten hoger dan kosten investeren in pensioen

• Stap 4: pensioen

– Opgebouwd pensioen + AOW

– Kosten hoger dan opbrengsten

9

Page 73: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Gezinnen ruilen over tijd

Voorbeeld levensloop:

Bron: (VWO pilot economie examen 2010 – tijdvak 1 opgave 6)

10

Page 74: Economie havo 2016_presentatie

11

Page 75: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

De overheid ruilt over tijd

• Stroomgrootheden bij de overheid zijn de overheidsinkomsten en –uitgaven

– Inkomsten:

• Directe belastingen: inkomensbelasting

• Indirecte belastingen: btw, accijnzen

• Niet-belastingontvangsten: aardgasbaten, retributies

• Voorraadgrootheid bij de overheid is de staatsschuld

– Staatschuld is een vorm van uitgestelde belastingheffing

– Staatschuld stijgt door een positief financieringstekort

– Financieringstekort is het begrotingstekort - aflossingen op de staatsschuld

• Overheid leent bijvoorbeeld voor:

– Investeringen in autowegen en gebouwen

– Begrotingstekort dekken om de economie te stimuleren

– Liquiditeitsproblemen, uitgaven en inkomsten lopen niet altijd parallel

12

Page 76: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

De overheid ruilt over tijd

Pensioenstelsels

• Omslagstelsel: het totaal van de huidige uitkeringen wordt in de vorm van premies omgeslagen over de betalers van nu. Een omslagstelstel is een vorm van intergenerationele ruil.

– Jij betaalt nu voor de oudere generatie later betaalt de jongere generatie voor jou

– Bijvoorbeeld: AOW

• Levert problemen op door toenemende aantal ouderen en afnemende aantal mensen waarover de premies omgeslagen worden (vergrijzing)

• Kapitaaldekkingsstelsel: de waarde van de uitkeringen is in de loop der jaren opgebouwd door het opsparen van geld

– Jij spaart nu voor jezelf en ontvangt dit terug wanneer je ouder bent

– Bijvoorbeeld: eigen opgebouwd pensioen

• Uitkeringen kunnen waarde of welvaartsvast zijn

– Waardevast: uitkeringen stijgen mee met prijspeil, reëel inkomen verandert niet

– Welvaartsvast: uitkering stijgt mee met het gemiddelde inkomen, reëel inkomen verandert.

13

Page 77: Economie havo 2016_presentatie

14

Page 78: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Ondernemingen ruilen over tijd

• Vooral bedrijven ruilen over tijd

• Doel van de eigenaars: eigen geld (eigen vermogen) en geleend geld (vreemd vermogen) investeren in het bedrijf en daarmee een hoger rendement op het geïnvesteerde vermogen behalen dan het op de kapitaalmarkt zou opleveren.

• Waarom: omdat het pas nuttig is om te investeren wanneer het rendement hoger ligt dan de rentestand op de kapitaalmarkt omdat anders geld op de bank zetten meer oplevert.

• Balans: systematisch overzicht van alle voorraadgrootheden

– Bezittingen

• Bedrijfspand, geld in kas, goederen voorraden

– Schulden en vermogen

• Schulden: crediteuren, hypotheek

• Vermogen: zelf ingebracht (aandelen)kapitaal, reserves

• Resultatenrekening: systematisch overzicht van stroomgrootheden

– Opbrengsten

– Kosten

• Bij zowel de resultatenrekening als de balans zijn beide zijden per definitie gelijk

15

Page 79: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Ondernemingen ruilen over tijd

16

Page 80: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Ondernemingen ruilen over tijd

17

Page 81: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Tips & Tricks

• Rente: de kosten (via marktmechanisme) van ruilen over tijd

• Leer de stroom- en voorraadgrootheden

• Balans: bezittingen en schulden (voorraad)

• Resultaatrekening: opbrengsten en kosten (stroom)

• RIC = NIC / PIC * 100%

18

Page 82: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Domein F:Samenwerken en onderhandelen

Page 83: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: Markt

D1: Vraag en aanbod

D2: Marktstructuur

D3: Welvaart en economische

politiek

E: Ruilen over de tijd

E1: Inter-

temporele ruil

E2: Registratie en inter-

temporele ruil

F: Samenwerken en onderhandelen

F1: Speltheorie

F2: Suboptimale situaties

G: Risico en informatie

G1: Risico

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Asymmetrische

informatie in bedrijf

G4: Risico verzekeren

G5: Beleggen

H: Welvaart en groei

H1: Algemeen evenwicht

H2: Welvaart

H3: Groei

I: Goede tijden, slechte tijden

I1: Conjuncturele verschijnselen

I2: Registratie van conjunctuur

I3: Conjunctuur-beleid

2

Page 84: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: Markt

D1: Vraag en aanbod

D2: Marktstructuur

D3: Welvaart en economische

politiek

E: Ruilen over de tijd

E1: Inter-

temporele ruil

E2: Registratie en inter-

temporele ruil

F: Samenwerken en onderhandelen

F1: Samenwerken

F2: Onderhandelen

G: Risico en informatie

G1: Risico

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Asymmetrische

informatie in bedrijf

G4: Risico verzekeren

G5: Beleggen

H: Welvaart en groei

H1: Algemeen evenwicht

H2: Welvaart

H3: Groei

I: Goede tijden, slechte tijden

I1: Conjuncturele verschijnselen

I2: Registratie van conjunctuur

I3: Conjunctuur-beleid

3

Overzicht

Page 85: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Samenwerken

• Gevangenendilemma: Analyse van het maken van keuzes van een individu als er twee spelers zijn die een keuze moeten maken

– Tekenend voor dilemma’s die tot stand komen bij de botsing tussen individuele en collectieve belangen

• Uitgangspunten:

– Spelers bewegen tegelijk (simultaan spel)

– Spelen wordt niet herhaald

– Spelers hebben een dominante strategie

• Voornamelijk ingegeven door eigenbelang

– Spelers hebben dezelfde informatie

• Spelers kennen de mogelijke uitkomsten

– Er zijn 2 spelers

4

Page 86: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Samenwerken: gevangenendilemma

Voorbeeld gevangenendilemma:

Twee boeren wonen afgelegen van de bewoonde wereld, om hun verbouwde graan makkelijker

naar de markt te kunnen vervoeren zou een weg aanleggen uitkomst bieden. De kosten om

de weg aan te leggen zijn 8 in totaal en de baten van een weg zijn 6 per boer. Als ze beide

besluiten om de weg aan te leggen zijn ze dus beide de helft aan kosten kwijt. Als boer A zonder

kennis van de keuze van boer B zou moeten kiezen of hij bijdraagt of niet, wat doet hij dan?

Boer A (en boer B) zou altijd kiezen voor niet bijdragen, want wat die andere boer ook kiest, in

beide gevallen is hij zelf dan beter uit (niet bijdragen is altijd de dominante strategie voor beide

spelers).

Beide kiezen dus voor niet, wat beide geen voordeel geeft, terwijl wanneer ze beide ja zouden

zeggen, ze beide voordeel zouden hebben.

5

Page 87: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Samenwerken

• Vorig voorbeeld is een voorbeeld van individuele versus collectieve rationaliteit, wanneer zij erop konden vertrouwen dat ze beide voor zouden kiezen, konden zij hun welvaart verhogen.

• Meeliftgedrag: voordeel hebben van een keuze van een ander, waar je zelf niet aan meebetaalt

– Bijvoorbeeld wanneer één van de boeren wel de weg had aangeschaft

– Problematisch: door het meelift gedrag komt die weg er uiteindelijk niet

• Zelfbinding: het van tevoren al aangeven wat je voor keuze maakt

– Bevordert het tot stand komen van samenwerking, afdwingen naleving is echter moeilijk

– Geloofwaardigheid van zelfbinding is afhankelijk van de reputatie van de spelers of bepaalde dreigingen, zoals een prijsoorlog.

• Sociale normen: bevorderen de samenwerking nog verder door een groter vertrouwen in verwachte keuzes doordat deze binnen de sociale normen liggen.

6

Page 88: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

• Twee autofabrikanten overwegen een hybride auto te ontwikkelen en op de markt te brengen. Stel dat de volgende resultatenmatrix geldt in de concurrentiestrijd tussen Renault en PSA, waarbij de bedragen winsten in miljoenen euro’s voorstellen:

• Bepaal de dominante keuzes van de uitgaande van een simultaan spel. Is er in dit voorbeeld sprake van een evenwicht?

• Stel dat Renault marktleider is en dus zijn keuze eerst maakt (sequentieel spel), wat verandert er aan de keuze van de producenten? Stel hiervoor een beslisboom op.

Opdracht

7

PeugeotWel hybride Geen hybride

Renault

Wel hybride 600,600 800,700

Geen hybride

700,800 500,500

Page 89: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Samenwerken

• Contract: manier om mensen te binden aan een keuze

• Collectieve dwang: dwang die je als groep kunt uitoefenen om mensen aan hun afspraak te houden

– Zeker zijn van vervolging wanneer iemand contractbreuk pleegt

• Bijvoorbeeld juridisch systeem

• Collectieve goederen: goederen die door niemand los betaald zou worden, maar als groep in geheel voordeel oplevert

– Door middel van contracten en collectieve dwang tot stand komen

• Europese unie: groot politiek en economisch samenwerkingsorgaan van Europa met als doel: Vrij verkeer goederen, diensten, personen en kapitaal, vrede en welvaart voor de inwoners

8

Page 90: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: Markt

D1: Vraag en aanbod

D2: Marktstructuur

D3: Welvaart en economische

politiek

E: Ruilen over de tijd

E1: Inter-

temporele ruil

E2: Registratie en inter-

temporele ruil

F: Samenwerken en onderhandelen

F1: Samenwerken

F2: Onderhandelen

G: Risico en informatie

G1: Risico

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Asymmetrische

informatie in bedrijf

G4: Risico verzekeren

G5: Beleggen

H: Welvaart en groei

H1: Algemeen evenwicht

H2: Welvaart

H3: Groei

I: Goede tijden, slechte tijden

I1: Conjuncturele verschijnselen

I2: Registratie van conjunctuur

I3: Conjunctuur-beleid

9

Overzicht

Page 91: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Onderhandelen

• Dilemma’s bij het onderhandelen:– Hoe wordt het surplus verdeeld

• Verzonken kosten: kosten die al gemaakt zijn en niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden– Gevolg: er worden vaak irrationele beslissingen genomen door al gedane kosten, terwijl alleen

toekomstige resultaten meegewogen moeten worden

– Kunnen leiden tot een berovingsprobleem, als één speler opeens besluit niet meer mee te doen wanneer de (verzonken) kosten al door de ander zijn gemaakt.

* Bijvoorbeeld: research in een oud product

Voorbeeld surplusverdeling:

Een bedrijf had eerst een winst van 1000 euro, daarvan ging 500 euro naar de werkgevers en 500

naar de werknemers in de vorm van loon. Het jaar daarna wordt er 1200 euro winst gemaakt,

zowel de werknemer als werkgever willen aanspraak maken op die 200 euro extra. Door

onderhandelen wordt er afgesproken om de lonen met 50 euro te laten groeien en de werkgevers

nemen de andere 150 euro. Dit wordt vastgelegd in een overeenkomst zodat deze afspraak door

beide kanten nageleefd wordt.

10

Page 92: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Onderhandelen

• CAO (collectieve arbeidsovereenkomst): arbeidsvoorwaarden afgesproken door werknemersbond en één werkgever of werkgeversbond die gelden voor een grote groep werknemers.

• Individuele arbeidsovereenkomst

– Primaire arbeidsvoorwaarden: loon, werktijden

– Secundaire arbeidsvoorwaarden: pauzes, kinderopvang

• Loonruimte: maximale loonstijging zonder dat het percentage loonkosten in de totale kosten stijgt

– Bepaald door:

• Inflatie prijscompensatie

• Stijging arbeidsproductiviteit reële loonstijging

• Loonstijging, 3 soorten:

– Prijscompensatie compenseert voor inflatie

– Initieel stijging voor groepen (bijv. uit CAO)

– Incidenteel stijging voor individuen (bijv. promotie)

11

Page 93: Economie havo 2016_presentatie

lyceo.nl

Tips & Tricks

• Construeer in het geval van een gevangenendilemma voor iedere individuele speler de dominante strategie om op die wijze tot de uitkomst te komen;

• Bij het maken van een gevangenendilemma, onderstreep steeds de keuze van de speler. Denk hierbij aan: stel speler X kiest optie A, wat kiest speler B?

• Overleg, zelfbinding en contract kunnen de problemen van het gevangenendilemma oplossen;

• Verzonken kosten kunnen leiden tot het nemen van irrationele beslissingen.

12

Page 94: Economie havo 2016_presentatie

Domein G:Risico en informatie

Page 95: Economie havo 2016_presentatie

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: Markt

D1: Vraag en aanbod

D2: Marktstructuur

D3: Welvaart en economische

politiek

E: Ruilen over de tijd

E1: Inter-

temporele ruil

E2: Registratie en inter-

temporele ruil

F: Samenwerken en onderhandelen

F1: Speltheorie

F2: Suboptimale situaties

G: Risico en informatie

G1: Risico

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Asymmetrische

informatie in bedrijf

H: Welvaart en groei

H1: Algemeen evenwicht

H2: Welvaart

H3: Groei

I: Goede tijden, slechte tijden

I1: Conjuncturele verschijnselen

I2: Registratie van conjunctuur

I3: Conjunctuur-beleid

2 lyceo.nl

Page 96: Economie havo 2016_presentatie

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: MarktE: Ruilen

over de tijdF: Samenwerken

en onderhandelenG: Risico en informatie

G1: Risico en verzekering

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Beleggen

G4: Risico in bedrijf

H: Welvaart en groei

I: Goede tijden, slechte tijden

3 lyceo.nl

Page 97: Economie havo 2016_presentatie

Risico en verzekering

• Risico: de kans dat een zekere gebeurtenis voorkomt vermenigvuldigd met de schade die de gebeurtenis met zich meebrengt

– Vb.: risico dat een pand verwoest wordt door een aardbeving is 1% en kost €2 miljoen, het risico komt dan uit op €20.000,-

• Risicoschatting: verzamelen van informatie om een zo goed mogelijke schatting te maken van hoe groot de kans is dat een gebeurtenis plaatsvindt en de bijbehorende kosten.

• Risicoaversie: mensen zijn van nature in meer of mindere mate tegen risico’s, men tracht hierdoor grotere risico’s te vermijden dan wel af te dekken

• Verzekeren: het afdekken van een risico door risicospreiding over meerdere mensen– Vorm van solidariteit, iedere verzekerde betaalt mee aan de schade die een willekeurig

verzekerd persoon oploopt

– Afdekken door middel van het betalen van premies

• Kostenpremie bepaald door risico, administratiekosten, winststreven verzekeringsmaatschappij, etc.

• Polis: het contract tussen een verzekeraar en verzekerde

lyceo.nl4

Page 98: Economie havo 2016_presentatie

Sociale zekerheid

• Particuliere verzekeringen: individuele verzekeringen

– Bijvoorbeeld: verzekeren van je mp3 speler

• Collectieve/sociale verzekeringen: verplichte verzekeringen

– Verplichte solidariteit

– Verzekeraars zijn hier: sociale partners

– Voordeel: lage premies door grote deelname

– Voorbeeld: ziektekostenverzekering

• Redenen voor collectieve/sociale verzekeringen: sociale stabiliteit, het tegengaan van negatieve externe effecten en rekening houden met politieke wensen

– Inkomenszekerheid bij werkeloosheid, arbeidsongeschiktheid en ziekte

– Zekerheid van ziektezorg

– Armoedebestrijding

lyceo.nl5

Page 99: Economie havo 2016_presentatie

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: MarktE: Ruilen

over de tijdF: Samenwerken

en onderhandelenG: Risico en informatie

G1: Risico en verzekering

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Beleggen

G4: Risico in bedrijf

H: Welvaart en groei

I: Goede tijden, slechte tijden

6 lyceo.nl

Page 100: Economie havo 2016_presentatie

Asymmetrische informatie

• Asymmetrische informatie: de koper en verkoper hebben niet dezelfde informatie– Komt veel voor bij verzekeren

– Zorgt voor hogere transactiekosten omdat de (ver)koper onderzoek moet doen

– Soms bij wet verplicht informatie vrij te geven

• Beschermt de koper of verkoper

• Averechtse selectie: de slechte risico’s verzekeren zich en de goede risico’s blijven weg door hoge premie

• Moral hazard: Kans op wangedrag door mensen die juist riskanter gedrag gaan vertonen door hun verzekering

Voorbeeld asymmetrische informatie:

In de context van de aanschaf van een tweedehands auto ontstaat er een probleem met asymmetrische

informatie. De koper van de auto heeft geen weet van de geschiedenis en de kans dat de auto in

kwestie zal falen in de toekomst, hij zal hiervoor volledig moeten vertrouwen op de huidige eigenaar die

deze informatie waarschijnlijk wel tot zijn beschikking heeft.

lyceo.nl7

Page 101: Economie havo 2016_presentatie

Asymmetrische informatie

• Eigen risico: gedeelte van de schade wordt niet gedekt

– Verlaagt de premie

– Beperkt moral hazard en asymmetrische informatie

• Bonus-malusregeling: het scheiden van risicogroepen (risicoselectie) en daarvoor verschillende premies instellen

– Vorm van prijsdiscriminatie

– Personen uit lagere risicogroepen betalen minder betalen niet meer voor de hoge risico’s

– Vermindert moral hazard

lyceo.nl8

Page 102: Economie havo 2016_presentatie

Opdracht

• Pauline is eigenaresse van een uitzendbureau en heeft één medewerker in dienst, Monique. Pauline wilt Monique bedrijfsleider maken zodat zij zelf met pensioen kan gaan in een belastingparadijs. Monique ontvangt een vast salaris per maand, de winst gaat naar Pauline.

• Leg uit waarom hier sprake is van informatie asymmetrie tussen de Pauline en Monique.

• Heeft Monique een reden om wangedrag te vertonen? Zo ja, geef een manier waarop Pauline dat kan voorkomen.

lyceo.nl9

Page 103: Economie havo 2016_presentatie

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: MarktE: Ruilen

over de tijdF: Samenwerken

en onderhandelenG: Risico en informatie

G1: Risico en verzekering

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Beleggen

G4: risico in bedrijf

H: Welvaart en groei

I: Goede tijden, slechte tijden

10 lyceo.nl

Page 104: Economie havo 2016_presentatie

Risico en beleggen

• Kapitaalmarkt: markt waar vermogenstitels met een looptijd van meer dan een jaar worden verhandeld. Dit wordt ook wel gezien als handel in risico’s

– Afweging tussen risico en verwacht rendement

– Dilemma van risicoaversie en winstmaximalisatie

• Obligaties: lening aan een overheid (staatsobligatie) of bedrijf, die daarvoor in ruil een vast rente percentage teruggeeft over de nominale waarde en uiteindelijk de totale lening afbetaalt.

– Laag risico, laag rendement

– Wordt meer waard bij lager worden algemene rente

– Wordt minder waard bij hoger worden algemene rente

• Aandeel: stuk eigendom van een bedrijf

– Geeft bepaalde rechten:

• Inspraak

• Recht op dividend : winstverdeling

• Deel van waarde bij verkoop (= koerswinst)

• Hoger risico, hoger rendement mogelijk

lyceo.nl11

Page 105: Economie havo 2016_presentatie

Risico en beleggen

• Verandering van de rentestand heeft effect op de waarde van aandelen en obligaties

Rentestand omhoog

meer te verdienen op spaartegoeden en nieuwe obligaties

vraag naar aandelen neemt af

koersen aandelen dalen

Rentestand omhoog

meer te verdienen op spaartegoeden en nieuwe obligaties

vraag naar bestaande obligaties met lagere uitkering daalt

koersen bestaande obligaties dalen

lyceo.nl12

Page 106: Economie havo 2016_presentatie

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: MarktE: Ruilen

over de tijdF: Samenwerken

en onderhandelenG: Risico en informatie

G1: Risico en verzekering

G2: Asymmetrische

informatie

G3: Beleggen

G4: beleggen

H: Welvaart en groei

I: Goede tijden, slechte tijden

13 lyceo.nl

Page 107: Economie havo 2016_presentatie

Risico in bedrijf

• De financieringsbehoefte van een bedrijf kan worden voorzien door:

– Eigen vermogen: zelf geld inleggen

– Vreemd vermogen: geleend geld

• Bij aantrekken vreemd vermogen bij de bank wordt altijd een risico-inschatting gemaakt

– Ondernemingsplan: plan van aanpak van een nieuw bedrijf

– Projectplan: plan van aanpak van een nieuw project

– Onderpand: bijvoorbeeld hypotheek op een pand, dekt een lening waardoor het risico voor de bank kleiner wordt en daarmee dus ook de rente

• 4 meest voorkomende bedrijfssoorten:

– Eenmanszaak

– Vennootschap onder firma (VOF)

– Besloten vennootschap (B.V.)

– Naamloze vennootschap (N.V.)

lyceo.nl14

Page 108: Economie havo 2016_presentatie

Risico in bedrijf

lyceo.nl15

Page 109: Economie havo 2016_presentatie

Tips & Tricks

• Uitdrukken van risico = kans dat een zekere gebeurtenis op zal treden met de daarbij behorende kosten;

• Belangrijke economische problemen: asymmetrische informatie, averechtse selectie en moral hazard

• Onderscheid aandelen en obligaties: eigendomsrecht en lening;

• Verschil eenmanszaak en VOF = één of meerdere eigenaren;

• Verschil B.V. en N.V. = aandelen wel of niet op naam en wel of niet vrij verhandelbaar;

• Rentestand omhoog koersen omlaag doordat rentenieren veel lager risico met zich meebrengt dan het investeren in aandelen.

lyceo.nl16

Page 110: Economie havo 2016_presentatie

Domein H:Welvaart en groei

Page 111: Economie havo 2016_presentatie

Overzicht

Economie

B: Schaarste C: Ruil D: MarktE: Ruilen

over de tijdF: Samenwerken

en onderhandelenG: Risico en informatie

H: Welvaart en groei

H1: Bruto binnenlands

product

H2: Nationale rekeningen

H3: Structuur-ontwikkeling

H4: Inkomens-verdeling

H5: Belasting

I: Goede tijden, slechte tijden

2 lyceo.nl

Page 112: Economie havo 2016_presentatie

3

Page 113: Economie havo 2016_presentatie

Productie

Productiefactoren– Factoren die alleen of in combinatie voor productie kunnen zorgen en waarbij zowel

hoeveelheid als kwaliteit van belang is

• Kapitaal– Beloning: interest/huur

– Bijvoorbeeld: machines, gebouwen, voorraden, geld

• Arbeid– Beloning: loon

– Bijvoorbeeld: fysieke arbeid, vaardigheden

• Natuur– Beloning: pacht

– Bijvoorbeeld: delfstoffen (nog in de grond), land

• Ondernemerschap– Beloning: winst

– Bijvoorbeeld: kapitaal, kennis, bereidheid tot het nemen van risico’s

• De categoriale inkomensverdeling geeft de verdeling weer van het nationaal inkomenover de beloningen van de verschillende productiefactoren.– Bijvoorbeeld in een land is 60% van het nationale inkomen afkomstig uit arbeid.

lyceo.nl4

Tip: denk aan het geheugensteuntje KANO!

Page 114: Economie havo 2016_presentatie

Bruto binnenlands product

• Bruto binnenlands product (BBP): weergave productievolume van een economie– Alles geproduceerd binnen de landsgrenzen

– Gebruikt als welvaartsindicator van een land

– Alleen op de markt verhandelde goederen en diensten

BBP = alle toegevoegde waarden van alle productiehuishoudingen in een land

– Toegevoegde waarde (van 1 bedrijf) = omzet – inkoopwaarde diensten en goederen

– Overheidsinstellingen kennen vaak geen omzet (scholen etc.), daarvoor wordt de totale loonsom gebruikt

BBP = alle in een land verdiende primaire inkomens

– Toegevoegde waarden moeten ergens terecht komen: als winst/loon/pacht/huur/rente

BBP = alle bestedingen van gezinnen, bedrijven en de overheid in een land

• Bruto nationaal product (BNP): BBP + inkomensoverdracht vanuit het buitenland –inkomensoverdracht naar het buitenland– Alles geproduceerd door staatsburgers van een land

– Ook bekend als bruto nationaal inkomen

lyceo.nl5

Page 115: Economie havo 2016_presentatie

Bruto binnenlands product

• Formele productie: alle geregistreerde productie (witte circuit)

• Informele productie: alle niet geregistreerde productie– Legaal ongeregistreerd (grijze circuit): vrijwilligerswerk, huishoudelijk werk

– Illegaal ongeregistreerd (zwarte circuit): werk waarvoor wel betaald wordt, maar waarvan niets afgedragen wordt aan belastingen en premies

Voorbeeld BBP/BNP:

In een land zijn alle toegevoegde waarden van bedrijven bij elkaar 450 en de loonsom van de

overheid is 150. Wat is het BBP?

BBP = 450 + 150 = 600

Het is bekend dat inkomensoverdrachten naar het buitenland 50 zijn en vanuit het buitenland

100. Wat is het BNP?

BNP = 600 – 50 + 100 = 650

lyceo.nl6

Page 116: Economie havo 2016_presentatie

Bruto binnenlands product

Om enkele redenen is het BBP niet zuiver in het uitdrukken van de welvaart (= welvaart in enge zin):

• Mate waarin diensten zich uitdrukken in het BBP van een economie– In de EU meer thuis klussen, in de VS meer gebruik betaalde diensten Thuis klussen wordt

niet meegerekend, betaalde dienst wel BBP VS stijgt meer dan EU bij dezelfde productie;

– Maakt verschillende economieën lastig vergelijkbaar.

• Nietszeggend over inkomensverdeling– Is een land welvarend wanneer de elite al het inkomen krijgt?

• Theoretische welvaartsbegrip is breder:( = welvaart in ruime zin)– Keuze voor vrije tijd;

– Kwaliteit milieu;

– Gebruikt uitputbare hulpbronnen.

• meewegen welvaart voor toekomstige generaties

• Groen BP: middel om ongeprijsde schaarste in beeld te brengen– Lastig om schaarse hulpbronnen van een prijs te voorzien

lyceo.nl7

Page 117: Economie havo 2016_presentatie

Nationale rekening

• Nationale rekeningen: een kwantitatieve manier om de economie van een land te beschrijven en de interactie tussen verschillende sectoren

• Y = nationaal inkomen = W (nationaal product) = EV (effectieve vraag)

• C = consumptie

• I = investeringen

• O = overheidsuitgaven

• S = sparen

• E = export van goederen en diensten

• M = import van goederen en diensten

• B = belastingen

lyceo.nl

Overheid

Producenten

Consumenten

Buitenland

Financiële sector C

S

IO

B

Y

M E

8

Page 118: Economie havo 2016_presentatie

Nationale rekening

Vanuit het plaatje:

Nationaal inkomen = consumptie + investeringen + overheidsuitgaven + export - import

• Y = C + I + O + E – M

Nationaal inkomen = consumptie + belastingen + private besparingen

• Y = C + B + S

Nationale besparingen (nationaal spaarsaldo) = private besparingen + publieke besparingen

• ( Y – B – C ) + ( B – O )

Particulier spaarsaldo + overheidssaldo = saldo buitenland

• ( S – I ) + ( B – O ) = ( E – M )

lyceo.nl

Overheid

Producenten

Consumenten

Buitenland

Financiële sector C

S

IO

B

Y

M E

9

Page 119: Economie havo 2016_presentatie

Nationale rekening

Staat van middelen en bestedingen: boekhoudkundig overzicht van een economie

lyceo.nl

Middelen Bestedingen

BBP / YM

CI Nationale bestedingenOE

Totale middelen Totale bestedingen

Overheid

Producenten

Consumenten

Buitenland

Financiële sector C

S

IO

B

Y

M E

10

Page 120: Economie havo 2016_presentatie

Structuurontwikkeling

Economische sectoren:

• Structuurontwikkeling van de economie: verandering hoe de economie is opgebouwd

Eeuwenlang primaire sector de dominante sector

Toegepaste technische kennis (kunstmest, mechanisatie, etc.)

I.p.v. 40% nu nog maar 2% bevolking Nederland in landbouw

Voorruitgang in arbeidsproductiviteit (en daardoor welvaart) in grote mate te danken aan:

– Technologische vooruitgang

– Human capital

• Gaat niet zozeer om hoeveelheid arbeid, maar om kwaliteit, groeisleutel ligt bij scholing hele bevolking

lyceo.nl

Sector: Activiteit: Voorbeeld:

Primaire sector Grondstoffen/voedsel Landbouw, oliewinning, visserij, mijnen

Secundaire sector Industrie/verwerking Staalindustrie, brouwerij, schoenfabriek

Tertiaire sector Commerciële diensten Banken, taxi, winkel, accountant

Quartaire sector Niet-commerciële diensten Ziekenhuis, politie, cultuur

11

Page 121: Economie havo 2016_presentatie

Inkomensverdeling

• Lorenzcurve: grafische weergave van een inkomensverdeling in een land

– Nivelleren: Lorenzcurve beweegt naar de blauwe lijn toe. Het nivelleren van inkomens betekent dat de verhouding hoge/lage inkomens kleiner (of: gelijker, niet eerlijker!) wordt.

– Denivelleren: Lorenzcurve beweegt verder van de blauwe lijn af. Het verschil tussen hoge en lage inkomens wordt groter (of: ongelijker).

lyceo.nl

80%

Inkomen (cumulatief)

Bevolking (cumulatief)

0%

20%

40%

60%

80%

100%

20% 40% 60% 100%

12

Page 122: Economie havo 2016_presentatie

Inkomensverdeling

– Primaire inkomensverdeling: inkomensverdeling voor belasting, premies, uitkeringen en subsidies (Rode lijn)

– Secundaire inkomensverdeling: inkomensverdeling na belasting, premies, uitkeringen en subsidies (Groene lijn, dus genivelleerd in vergelijking met de rode lijn)

– Altijd enige acceptatie inkomensongelijkheid bemoedigt economische activiteit

lyceo.nl

80%

Inkomen (cumulatief)

Bevolking (cumulatief)

0%

20%

40%

60%

80%

100%

20% 40% 60% 100%

13

Page 123: Economie havo 2016_presentatie

Inkomensverdeling

Voorbeeld tekenen Lorenzcurve:

Verdeling primaire inkomens (rode lijn) bij totaal inkomen van 2000 (x miljoen euro)

Verdeling secundaire inkomens (groene lijn) bij zelfde inkomen van 2000 (x miljoen euro)

lyceo.nl

Inkomensgroep (arm rijk)

Inkomensgroepcumulatief

Inkomen Inkomencumulatief

Relatief inkomen Relatief inkomen cumulatief

1e 20% 20% 60 60 3% 3%

2e 20% 40% 140 200 7% 10%

3e 20% 60% 200 400 10% 20%

4e 20% 80% 400 800 20% 40%

5e 20% 100% 1200 2000 60% 100%

Inkomensgroep(arm rijk)

Inkomensgroepcumulatief

Inkomen Inkomencumulatief

Relatief inkomen Relatief inkomen cumulatief

1e 20% 20% 160 160 8% 8%

2e 20% 40% 220 380 11% 19%

3e 20% 60% 300 680 15% 34%

4e 20% 80% 460 1140 23% 57%

5e 20% 100% 860 2000 43% 100%

14

Page 124: Economie havo 2016_presentatie

InkomensverdelingVoorbeeld tekenen Lorenzcurve:

Verdeling primaire inkomens (rode lijn)

bij totaal inkomen van 2000 (x miljoen euro)

Verdeling secundaire inkomens (groene lijn)

bij zelfde inkomen van 2000 (x miljoen euro)

lyceo.nl

Inkomensgroepcumulatief

Relatief inkomen cumulatief

20% 3%

40% 10%

60% 20%

80% 40%

100% 100%

Inkomensgroepcumulatief

Relatief inkomen cumulatief

20% 8%

40% 19%

60% 34%

80% 57%

100% 100%

80%

Inkomen (cumulatief)

Bevolking (cumulatief)

0%

20%

40%

60%

80%

100%

20% 40% 60% 100%

15

Page 125: Economie havo 2016_presentatie

Belasting

• Progressief belastingstelsel: naarmate het inkomen hoger is, gaat er relatief gezien meer geld naar de belasting

– Nivellerend

• Degressief belastingstelsel: naarmate het inkomen hoger is, gaat er relatief gezien minder geld naar de belasting

– Denivellerend

• Flat tax (= proportioneel belastingstelsel): naarmate het inkomen hoger is, gaat er relatief gezien nog steeds eenzelfde hoeveelheid geld naar de belasting

– Niet nivellerend of denivellerend

• Marginale belastingtarief: wat er over elke extra verdiende euro afgedragen moet worden aan belasting

• Negatieve belasting: als het inkomen met een groter bedrag wordt aangevuld dan de hoeveelheid te betalen belasting

lyceo.nl16

Page 126: Economie havo 2016_presentatie

Belasting

• Draagkrachtbeginsel: iedereen betaalt (naar verhouding) belasting. Voorbeeld: loonbelasting

• Profijtbeginsel: je betaalt alleen belasting als je er gebruik van maakt. Voorbeeld: motorrijtuigenbelasting.

lyceo.nl17

Page 127: Economie havo 2016_presentatie

Belasting

Hoe reken ik uit hoeveel belasting/inkomensheffing iemand moet betalen? (box 1)

Vaststellen bruto-inkomen: arbeidsinkomen + inkomen eigen huis (eigenwoningforfait).

Bruto-inkomen – aftrekposten (hypotheekrente en giften) = belastbaar inkomen

Schijvensysteem toepassen

Berekende bedrag aan belasting en sociale premies – heffingskortingen = inkomensheffing

Hoe reken ik uit hoeveel vermogensbelasting iemand moet betalen? (box 3)

Vermogen = bezittingen – schulden

Vermogen – vrijstelling = belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Over het belastbare deel van het vermogen wordt effectief 1,2% belasting betaald (De fiscus gaat uit van een fictief rendement van 4% waarover 30% belasting wordt betaald).

lyceo.nl

Schijf Inkomen van Inkomen tot Belasting Premies Tarief

1 - €18.628 1,85% 31,15% 33,00%

2 €18.628 €33.436 10,80% 31,15% 41,95%

3 €33.436 €55.694 42,00% - 42,00%

4 €55.694 - 52,00% - 52,00%

18

Page 128: Economie havo 2016_presentatie

Opdracht belasting

Henk is 41 jaar oud, vrijgezel en werkzaam bij de belastingdienst. Henk heeft in 2014 een bruto inkomen van € 67.667, waarvan € 60.000 uit arbeid en de rest uit sparen en beleggen. Henk woont in een eigen huis, dat gefinancierd is met een hypothecaire lening van € 200.000. Hierover moet hij 5% rente betalen. De betaalde hypotheekrente is zijn enige aftrekpost. Henk in 2014 een gemiddeld vermogen van 40.000. Henk heeft recht op € 2000 heffingskortingen. Het belastingvrije vermogen bedraagt € 20.661 en de eigenwoningforfait blijft buiten beschouwing.

Bereken hoeveel euro Henk moet afdragen aan de belastingdienst. Gebruik hiervoor de vorige sheet.

lyceo.nl19

Page 129: Economie havo 2016_presentatie

Tips & Tricks

• Vanuit schema nationale rekeningen via de routes onthouden op welke manier je Y / BBP kan berekenen

• Lorenzcurve werkt vooral met cumulatieve cijfers, eerst altijd de 45 graden totaal eerlijk verdeeld intekenen

• Bij belasting goed de verschillen onthouden tussen heffingskorting en aftrekposten. Aftrekposten altijd éérst aftrekken van het bruto-inkomen en heffingskorting pas achteraf!

• Het berekenen van een quote is altijd delen door het BBP. Voorbeeld:Staatsschuldquote = staatsschuld / BBP * 100

lyceo.nl20